De Functie van de Alvleesklier

De alvleesklier heeft twee functies: een hormonale en een spijsverteringsfunctie

Spijsvertering

De pancreas is een spijsverteringsklier en maakt spijsverteringsenzymen aan die in de dunne darm worden geloosd. De enzymen helpen met de afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten in het duodenum of eerste deel van de dunne darm. Deze enzymen komen via een kanaal terecht in de dunne darm. Omdat deze enzymen ook het lichaamseigen weefsel zouden afbreken, worden ze pas geactiveerd in het duodenum door stoffen die door de dunne darmcellen worden afgescheiden.

De alvleesklier scheidt ook bicarbonaat af om het zuur dat uit de maag in de dunne darm komt te neutraliseren.

De uitscheiding van de spijsverteringsenzymen wordt geregeld door hormonen die afgescheiden worden door de maag en de dunne darm als er voedsel in deze organen aanwezig is.

pancreasanatomie

Pancreas Hormonen

De eilandjes van Langerhans in de alvleesklier bevatten verschillende types van cellen:

  • Alfa cellen: maken het hormoon glucagon aan (15 tot 20% van de cellen van de eilandjes van Langerhans)
  • Beta cellen: de enige bron van insuline in het lichaam (65 tot 80% van de cellen in de eilandjes van Langerhans)
  • Delta cellen: staan in voor de aanmaak van het hormoon somatostatine (3 tot 5% van de cellen )
  • PP cellen: maken het pancreatisch polypeptide aan (3 tot 5% van de cellen)

De pancreas is het belangrijkste orgaan in de regulering van het suikermetabolisme in het lichaam. De pancreas zal dmv zijn hormonen trachten om het suikergehalte in het bloed constant te houden.

Glucagon

Glucagon heeft als voornaamste functie de afbraak van glycogeen.

Indien er een overschot aan suiker is in het lichaam (bijvoorbeeld na een maaltijd) zal het lichaam dit suiker opslaan in de lever als glycogeen. Als er een tekort aan suiker in het bloed dreigt zal de pancreas glucagon afscheiden. Dit hormoon zet de levercellen ertoe aan om glycogeen af te breken om zo terug glucose (suiker) vrij te stellen in het bloed en het bloedsuikergehalte of de glycemie te verhogen.

Glucagon zal ook de beta-cellen van de pancreas inhiberen om insuline aan te maken.

Insuline

Insuline heeft een tegengestelde werking aan glucagon. Indien er een hoog suikergehalte is in het bloed (zoals na een maaltijd) zullen de beta-cellen insuline afscheiden. Het insuline zet de cellen in het lichaam ertoe aan om het suiker uit het bloed op te nemen. Insuline heeft vooral een invloed op de spiercellen, levercellen en vetcellen. De lever- en spiercellen zullen het glucose opslaan in de vorm van glycogeen en de cellen zullen minder suiker aanmaken.

Vetcellen zullen meer vetzuren uit het bloed opnemen en opslaan als vet.

Naast deze opbouwende functies heeft insuline ook een afbraakremmende functie op de cellen van het lichaam: de cellen zullen minder eiwitten en vetten afbreken.

Insuline zorgt voor een verhoogde opname van aminozuren (de bouwstenen van proteïnen of eiwitten) en van Kalium door de lichaamscellen.

Insuline heeft ook een relaxerende werking op de spieren.

Somatostatine

Somatostatine wordt niet enkel in de pancreas aangemaakt: ook de maag en darmen en zelfs de hersenen maken somatostatine aan.

Somatostatine is een inhiberend hormoon: het verminderd de aanmaak van andere hormonen, waaronder insuline en glucagon.